Uitbreiding Friese melkveehouderij – natuurvergunning strijdig met de wet

Een melkveehouder had in 2019 een gewijzigde natuurvergunning gekregen die hem de mogelijkheid bood zijn bedrijf uit te breiden. Twee milieuorganisaties verzochten GS van Fryslân in 2022 deze vergunning in te trekken. GS wees dit verzoek van de hand en een bezwaarschrift werd, met een gewijzigde motivering, afgewezen. De organisaties gingen in beroep en hielden staande dat de vergunning moest worden ingetrokken. Recent heeft de rechtbank Noord-Nederland hierover uitspraak gedaan. (ECLI:NL:RBNNE:2024:4811)

De appellanten hadden succes met hun stelling dat de vergunningverlening in strijd was met een wettelijk voorschrift. De vergunning was namelijk verleend op grond van de PAS, die in 2019  grotendeels onverbindend werd verklaard door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat maakt dat de vergunning in 2019 is verleend in strijd met een wettelijk voorschrift.

De wet kent in art. 5.4. eerste lid van de Wet Natuurbescherming (die ten tijde van het beroep nog gold) een discretionaire bevoegdheid voor het bevoegd gezag om een vergunning in te trekken. Intrekken is dan niet verplicht, maar een beslissing om al dan niet in te trekken moet grondig worden gemotiveerd. De rechter vindt de motivering van GS om de vergunning niet in te trekken onvoldoende en het beroep is dus gegrond.

De rechter stelt dat aan de ene kant het rechtszekerheidsbeginsel geldt. Dat is een belangrijk beginsel in het voordeel van de vergunninghouder. Maar het is niet absoluut, want aan de andere kant staan de natuurbelangen. Het argument dat intrekken niet zou leiden tot een relevante stikstofwinst overtuigt de rechter niet. GS moet een compleet beeld van de natuurbelangen geven en bijvoorbeeld ook kijken naar het beheerplan en de op korte afstand aanwezige stikstofgevoelige natuurtypen.

Als er een verzoek komt om de vergunning in te trekken wegens aanwijzingen van dreigende  verslechtering, zal GS moeten onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van dreigende verslechtering die passende maatregelen nodig maakt. Bijvoorbeeld door de vergunning van deze ondernemer geheel of gedeeltelijk in te trekken. GS heeft ruimte om te beoordelen welke maatregelen er getroffen kunnen en moeten worden.

GS voert aan dat er op Schiermonnikoog 38 % minder melkvee wordt gehouden, waardoor de emissie met 20 % afneemt. De rechter is er niet van overtuigd dat dit als een passende maatregel kan worden gezien voor de regio van het bedrijf van de vergunninghouder, gelegen op het vasteland in de omgeving van het Lauwersmeer. De vergunningen van de bedrijven op het eiland zijn niet gedeeltelijk ingetrokken, zodat deze bedrijven op Schiermonnikoog desgewenst  meer koeien zouden kunnen gaan houden.

De rechtbank overweegt verder dat het beleid van Rijk en Provincie tot terugdringing van de depositie hapert. GS biedt, aldus de rechter, geen inzicht in de resultaten van de vrijwillige beëindiging van bedrijven, de opkoop van piekbelasters. Daarnaast valt het rendement van emissiearme stalsystemen tegen, terwijl ook nog de PAS-melders moeten worden gelegaliseerd. GS heeft dus  niet inzichtelijk gemaakt hoe deze en andere maatregelen zullen gaan leiden tot de benodigde stikstofreductie. De door GS genoemde maatregelen kunnen dus vooralsnog niet worden gezien als passend.

GS van Fryslân moet daarom opnieuw beslissen op de ingediende bezwaren, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. GS zal met een grondige analyse moeten komen en pas daarna kunnen beslissen. Intrekking van de vergunning of een gedeelte ervan blijft een serieuze optie. Lees de volledige uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State hier.

Hoe nuttig vond je deze tekst?